Gepubliceerd in Het Parool op 7 juni 2014
Mitrovica is de open wond van de Kosovo oorlog. De rivier de Ibar snijdt de stad in tweeën: in het noorden wonen de Serviërs, in het zuiden de Albanezen. De bruggen over de rivier zijn gebarricadeerd met puin en worden bewaakt door militairen van KFOR (Kosovo Force), het NATO leger dat sinds de Kosovo oorlog in 1999 in het gebied aanwezig is.
In de Servische kant is sinds kort een nieuwe muurtekening te zien: de Servische vlag en de Russische vlag aan elkaar geknoopt, met een tekening van respectievelijk Kosovo en de Krim. Onder de vlaggen staat geschreven: Kosovo is van Servië, de Krim is van Rusland. Het is een echo van de woorden van de Russische president Poetin, die Kosovo een precedent van de Krim noemde. Maar de tekening verwoordt ook het onderbuikgevoel dat in het noorden van Mitrovica heerst, waar de Servische bevolking nog altijd het gevoel heeft een deel van haar land verloren te hebben aan de Albanese meerderheid in Kosovo.
De 24-jarige Servische student Stefan Veljkovic zegt dat hij met plezier de crisis rondom de Krim heeft gevolgd. ‘Nu ziet het westen hoe het aanvoelt wanneer een land onafhankelijkheid verklaart wanneer er een bezettingsleger in het land aanwezig is. Rusland doet Oekraïne aan wat Amerika en Europa bij ons hebben gedaan.’
Stefan Veljković vreest dat zijn stad de komende jaren nog verdeeld zal blijven. ‘De westerse media willen altijd iets ontdekken dat hoop geeft, maar als je positief wilt zijn over dit verhaal, moet je liegen.’ Een wandeling door de stad stemt inderdaad weinig hoopvol. Aan beide kanten van de rivier zijn ruïnes van huizen te zien, waarin mensen woonden die tijdens de oorlog naar de andere kant zijn gevlucht. Op de muren staan, buiten de muurtekening, kreten als ‘NATO go home’ of een hakenkruis naast US en EU.
Voor de 36-jarige Lulzim Hoti, die in de zuidkant van de stad woont en dus tot de Albanese meerderheid van Kosovo hoort, is het echter niet te vergelijken. ‘Wij zijn hier systematisch uitgesloten van de samenleving en onderdrukt. Nog altijd zijn er bijna tweeduizend Albanezen vermist. Dat gebeurde niet in de Krim.’
Jaarlijks organiseert Lulzim Hoti een filmfestival genaamd 7-arte, waar documentaires en korte films worden vertoond. ‘Ik zou hier weg kunnen gaan, naar Prishtina, maar voor mij is het leven hier een uitdaging. Jongeren die voorgaande jaren met het festival hebben meegedaan zijn intussen op internationaal niveau bezig met conflictbemiddeling. Zij hebben een zus of een broer verloren tijdens de oorlog, maar nu doen ze er iets positiefs mee.’
Maar ook Lulzim Hoti heeft weinig hoop voor Mitrovica. Zelf is hij een aantal keer de brug overgegaan, maar nooit ging hij diep de noordkant van de stad in. Hij is bang in een gevecht terecht te komen of mensen te herkennen die hem iets aangedaan hebben in het verleden. ‘Zelf woonde ik altijd in de zuidkant, maar ik heb veel jeugdherinneringen in het noorden. Mijn school. De huizen van vriendjes. Appartementen werden niet net als de huizen verbrand, maar ingenomen. Ik ken genoeg mensen die hun vroegere woning vanaf de zuidkant kunnen zien, bewoond door een Serviër.’
Vanaf de nieuw gebouwde Russisch-orthodoxe kerk op de heuvel heeft de 44-jarige Servische priester Staniša Arsić uitzicht over de complete stad, van de Servische noordkant tot aan het zuiden waar de minaretten van de nieuwe moskee te zien zijn. Hij wijst in de verte, waar een waar een begraafplaats ligt in het zuidelijke, Albanese, gedeelte. De meeste Servische grafstenen daar zijn vernield vanuit woede en wraak, in de jaren na de oorlog. De priester is in gesprek met islamitische leiders van de andere kant om te onderzoeken hoe ze in de toekomst in de stad verder moeten. ‘Door de begraafplaats op te knappen zouden we een eerste stap richting oplossing van het conflict maken.’
De NATO had willen beginnen met het terugtrekken van haar KFOR troepen uit het land, maar vooralsnog is dat niet gebeurd vanwege de aanhoudende spanningen. Toetreding tot de Europese Unie lijkt voor Servië een stok achter de deur te zijn om aan het conflict te werken.
Om de hoek van de muurtekening is een rokerige kroeg. In tegenstelling tot de andere kant mag er in de Servische kant nog binnen gerookt worden. Het is een van de weinige kroegen aan de noordzijde waar de mensen van internationale organisaties naartoe kunnen gaan zonder weggekeken te worden. De Servische ex-militair Johan, die in een leren jas naar binnen komt gelopen, zegt na zich voor te stellen: ‘Dus jullie zijn Nederlanders? Laat ik één ding duidelijk maken: Kosovo is van Servië. Dat is het altijd geweest en dat zal het altijd zijn. Jullie hebben ons gebombardeerd in de oorlog, maar Kosovo is van ons.’