Gepubliceerd in De Nieuwe Revu op 24 augustus 2016
LIMA, Peru – De bloederige geschiedenis van de havenstad Callao begint bijna vijfhonderd jaar geleden. In 1537 stichtte conquistador Francisco Pizarro de haven langs de rotskust van het huidige Peru om zijn geroofde goud terug naar Spanje te verschepen. Veel Inca’s werden door de Spanjaarden opgehangen of gevierendeeld voor hun waardevolle metaal. Wie wel bleef leven, moest aan het werk in de mijnen. Pizarro had destijds niet kunnen weten dat de cocabladeren waarop de Inca’s kauwden om het harde werk vol te kunnen houden, een kleine vijf eeuwen later de grondstof zou vormen voor de drugs cocaïne: de partydrug die met kilo’s tegelijk via dezelfde haven Peru uit wordt gesmokkeld en het land in zijn greep houdt.
Callao, dat intussen vergroeid is met de Peruaanse hoofdstad Lima, is vanwege het internationale vliegveld voor duizenden toeristen een tussenstop onderweg naar de Incaruïnes van Macchu Picchu; maar vanuit hier wordt de party-scene in steden als Amsterdam, Berlijn of New York bevoorraad met het witte poeder. Volgens schattingen van de crimesite InsightCrime verlaat jaarlijks 80 tot 250 ton Peru; andere schattingen spreken van meer dan 300 ton per jaar.