Rocío Garcia heeft een schepje meegenomen. Wanneer zij met haar laarzen in de modder stapt, zakt ze een stuk erin weg. Nog voor ze met haar schepje in de modder heeft gewoeld, stijgt er al een geur van verrotting op. “Dit is wat ik bedoel”, zegt de 35-jarige wetenschapper, de geur diep opsnuivend. Ze wijst op slierten dode waterplanten langs het water. “Verderop aan de boulevard hebben ze dit weggeschept, maar als ze niets doen ziet het er daar binnen een paar maanden ook weer zo uit.”
Ze kijkt uit over het water van de lagune. Het is spiegelglad op deze warme novembermiddag, aan de horizon is de dunne strip met hotels en appartementengebouwen zichtbaar die deze zoutwaterlagune – de grootste van Europa – scheidt van de Middellandse Zee. “Als kind ging ik veel met een bootje eropuit, op het water”, vertelt Garcia, terwijl ze uit de zuigende modder stapt. Ze wijst naar een eenzame witte flamingo die met één poot in het water staat, en schudt haar hoofd. “Het was hier vol vis en vogels, vol leven. Nu is het dood, het meer.”