Eerst wil Fernando Gutiérrez één ding duidelijk maken: hij begrijpt de Afrikaanse migranten. Nee wacht, hij begrijpt ze niet alleen: de vissers van zijn organisatie hier op het Canarische eiland El Hierro zitten met vergelijkbare problemen. Grote commerciële boten trekken maximale hoeveelheden vis weg, waardoor er weinig overblijft voor kleine vissers, zoals de pakweg veertig van het dorpje La Restinga. Op zijn bootje van vijf meter toont Gutiérrez hoe ze hier te werk gaan. Een haak met gedroogde vis als aas aan een lijn die tweehonderd meter diep gaat, is er om op bonito te jagen, een witte tonijn die hier in de toeristische restaurants veelvuldig op de borden ligt.
“Het leven is voor de vissers veel moeilijker geworden”, zegt de voorzitter van de Cofradía de pescadores, de lokale vissersgilde van het vijfhonderd inwoners tellende kustplaatsje. “Regelgeving op regelgeving, en vervolgens komen grote boten die de vis grootschalig wegtrekken. Vaak nog veel te jong.”
In zijn kantoor pakt Gutiérrez er documenten bij: een wet uit 1987 van het ministerie van landbouw en visserij, waarin staat beschreven dat de lokale grootoogtonijn gevangen mag worden vanaf 3,2 kilo. “Weet je wanneer de grootoogtonijn zich voortplant? Boven de twintig kilo. Dus zo roei je de vispopulatie wel uit. Dan moeten we het ook niet gek vinden dat ze vanuit Afrika komen. Ze hebben daar niets meer om van te leven.”